Consultatie Wet wijziging auteurscontractenrecht

Op 4 april 2022 is de internetconsultatie voor het voorstel voor de ‘Wet wijziging auteurscontractenrecht’ gestart. Op het eerste gezicht technische materie voor de absolute IE-specialist. Maar het raakt tal van branches en bedrijven die contracteren met auteurs en andere makers over de exploitatie van hun werk, zoals educatieve en literaire uitgeverijen, nieuwsuitgevers, audiovisuele producenten, platenmaatschappijen, televisie-aanbieders, omroepen en freelance makers (fotografen, schrijvers, journalisten etc.). Dirk Visser & Paul Kreijger Bb 2022/42 Bb 2022/42

Kroniek IE NJB 29 april 2022

De kroniek bestrijkt IE ontwikkelingen in de periode april 2021-maart 2022. In tijden van oorlog blijven ook IE-rechten niet buiten schot. De Haagse octrooirechtspraak gaat te langzaam en het Unified Patent Court begint eind dit jaar. Herhaaldepots zijn vermoedelijk ontoelaatbaar. Uitputting blijft ingewikkeld. Het exploiteren van één snackbar in Goes kan normaal gebruik van een Beneluxmerk opleveren. Overblokkering lijkt mee te vallen. Stukjes van een Ferrari kunnen modelrechtelijk beschermd zijn. Stukjes van een scheerapparaat of een Landrover zijn lastiger auteursrechtelijk te beschermen. Champagne is erg goed beschermd en Delfts Blauw straks ook.

Deepfakes

In deze bijdrage worden enkele juridische aspecten van deepfakes besproken, oftewel niet van echt te onderscheiden nep (-beelden en/of -geluiden). Richard Trouborst, Charlotte Vrendenbarg & Dirk Visser Gekeken wordt naar de positie van de makers van deepfakes, de makers van materiaal dat in deepfakes wordt verwerkt en gedeepfakete personen en hun nabestaanden. De nadruk ligt hierbij op de aard en de omvang van de rechten en de belangen van die betrokkenen, niet op de juridische en praktische handhavings(on)mogelijkheden. Verder ligt de nadruk op deepfakes die niet primair bedoeld zijn om te misleiden, omdat die categorie interessantere vragen oproept dan de evident onrechtmatige categorie van voor misleiding bedoelde deepfakes. De conclusie is onder andere dat alle ‘gedeepfakete personen’ een vérgaande bescherming verdienen, waarbij wordt aanbevolen die bescherming gelijk te stellen aan en onder te brengen bij de nabuurrechtelijke bescherming van uitvoerende kunstenaars zoals zij die genieten onder de Wet op de Naburige Rechten (WNR).

Uitzendvergoedingsrechten

In deze bijdrage wordt geprobeerd om de ‘Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten’ uit te leggen. De belangrijkste uitkomst: alle filmmakers krijgen een vergoedingsrecht voor uitzendingen dat collectief wordt geïncasseerd bij de distributeur, de ‘eindexploitant’ die de vergoeding doorberekent aan de consument. En de filmproducent krijgt alle verbodsrechten voor uitzendingen op grond waarvan hij individueel contracteert met de omroep, die op zijn beurt weer contracteert met diezelfde distributeur/‘eindexploitant’. Daarnaast gaat er een oorsprongslandbeginsel gelden voor “ondersteunende online omroepdiensten” dat niet zoveel om het lijf heeft. De belangrijkste praktische vraag naar aanleiding van de nieuwe regeling is welke collectieve beheersorganisatie(s) namens welke eerder nog niet erkende filmmakers hoeveel (extra) geld gaan krijgen. Auteursrecht 2021/2

Nieuw auteurscontractenrecht 2021

Per 7 juni 2021 verandert het auteurscontractenrecht. Auteurs, uitvoerende kunstenaars, uitgevers, producenten en opdrachtgevers worden geconfronteerd met nieuwe regels en nieuwe onzekerheden ten gevolge van Europese harmonisatie. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de veranderingen en hoe hier in de praktijk het beste mee kan worden omgegaan. NEDERLANDS JURISTENBLAD − 04-6-2021 − AFL. 22

Kroniek Intellectuele Eigendom NJB 2021

Zowel bij onderscheidende als bij beschrijvende handelsnamen is verwarringsgevaar het enige inbreukcriterium, maar de vrijhoudingsbehoefte wordt erkend. Hema mag geen hemdjes met krokodillen verkopen. In het octrooirecht is er eindelijk een bruikbare toets voor inbreuk door equivalentie. Dwanglicenties op geneesmiddelen blijven onderwerp van veel discussie. Ook in het octrooirecht zijn er nu indicatietarieven voor proceskostenveroordeling. Alle filmmakers krijgen recht op een proportionele billijke vergoeding voor doorgifte. Framed hyperlinken wordt beperkt. Google en Facebook moeten betalen aan auteursrechthebbenden. NEDERLANDS JURISTENBLAD − 23-4-2021 − AFL. 16

Normatief ingevuld verwarringsgevaar bij beschrijvende handelsnamen het enige inbreukcriterium

Hoge Raad 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:269 Bb 2021/28 Voor de beantwoording van de vraag of de houder van een oudere handelsnaam het gebruik van een jongere handelsnaam kan verbieden is ook bij beschrijvende handelsnamen het wettelijk criterium van ‘verwarringsgevaar’ het enige vereiste. Bijkomende onrechtmatige omstandigheden zijn niet vereist. Wél dient rekening te worden gehouden met de ‘vrijhoudingsbehoefte’, het gerechtvaardigde belang van derden om beschrijvende namen te kunnen gebruiken.

Auteursrecht-trollen. Hoe ze te herkennen en hoe ze te bestrijden.

Auteursrecht-trollen zijn bedrijven die vergoedingen incasseren die veel hoger zijn dan gebruikelijke vrijwillige licentievergoedingen. Zij doen dit door gebruikers op verschillende manieren onder druk te zetten. Deze bijdrage gaat over auteursrecht-trollen en hun gedrag, de redenen waarom ze bestaan en hoe zij bestreden kunnen worden Dirk Visser, Charlotte Vrendenbarg en Bram Bogaerts AMI 2020/5, p.141- 150

Auteursrechtelijk beschermd materiaal ter toelichting bij het onderwijs en de Easy access-regeling

Eind 2017 sloten de universiteiten met de uitgevers een overeenkomst over het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal ter toelichting bij het onderwijs. Deze overeenkomst wordt de Easy access-regeling genoemd en is de opvolger van wat vroeger de ‘reader-regelingen’ waren. De Nederlandse universiteiten kwamen in 2017 met Stichting PRO overeen dat geconstateerd meergebruik (van alle universiteiten samen) van auteursrechtelijk beschermd materiaal met een geschatte waarde van € 2 miljoen gecompenseerd zou worden doordat alle universiteiten samen gedurende de periode 2017-2020 ieder jaar 5% minder auteursrechtelijk beschermd materiaal beschikbaar zouden stellen aan hun studenten. Nu 2020 nadert is de vraag hoe reëel het is te veronderstellen dat universiteiten, meer in het bijzonder alle individuele docenten, in alle elektronische leeromgevingen daadwerkelijk jaarlijks 5% minder auteursrechtelijk beschermd materiaal beschikbaar (zijn) gaan stellen aan hun studenten. Mocht blijken dat dit niet zo reëel is (en was), dan is de vraag hoe universiteiten daar nu op moeten reageren. Gepubliceerd in NJB 2019, afl. 24, p. 1744-1745.

Het ABC van iedere IE-inbreuk

De basisemoties Wat zijn de basisemoties van de IE? Iets geheel nieuws verzinnen of op eigen kracht op de markt zetten roept een positieve emotie op. Het is ‘goed’. Zeker als het omschreven kan worden als creatief, inventief of onderscheidend. Dit verschijnsel moet worden beloond, aangemoedigd en zeker niet verboden. Iets van een ander afkijken, kopiëren of nadoen roept een negatieve emotie op. Het is ‘slecht’. Zeker als het omschreven kan worden als slaafs, klakkeloos of verwarringwekkend. Dit verschijnsel moet ontmoedigd, zo niet verboden worden en zeker niet beloond. Dit zijn de twee emoties die spelen bij de intellectuele eigendom: ‘vernieuwen is goed, nabootsen is slecht’. Voor de goede orde zij hierbij opgemerkt dat ik constateer dat deze emoties in de praktijk leven. Daarmee wil ik echter niet zeggen dat ik zelf deze emoties als ‘waarheid’ of als nastrevenswaardig onderschrijf. De basisspelers Na de basisemoties, nu de basisspelers in een IE-geschil. Allereerst is daar de heer B. De heer B brengt met veel succes een object op de markt. Op een gegeven moment komt B tot de ontdekking dat een ander, de heer C, een object op de markt brengt dat nogal lijkt op dat van B. Veel te veel lijkt, naar de mening van B. B verzoekt ‘en sommeert zo nodig’ C de verkoop van zijn object onmiddellijk te staken ‘en gestaakt te houden’. Zie hier het begin van vrijwel iedere IE-inbreukzaak. Er is een (beweerdelijk) rechthebbende, tevens eiser B, en er is een (beweerdelijk) inbreukmaker, tevens gedaagde C. De emotie is duidelijk. B is Boos. Naar zijn mening is C een Copieerder en een Crimineel. Wat is het object? Dat is een kledingstuk, een muziekstuk, een apparaat, een logo, een boek, een drank, een dienst, een werkwijze, een programma, een spel, een meubel of een stof. Oftewel, een object dat voor IE-bescherming in aanmerking komt. C wordt wegens de beweerdelijke inbreuk aangesproken door B. Wat doet C? C gaat op zoek. Waarnaar gaat C op zoek? Voor de beantwoording van die vraag is slechts elementaire kennis van het alfabet nodig. C gaat op zoek naar A. Wie is A? Wat zijn de kenmerken van A? A is iemand die ook een object heeft, een object waarop dat van B veel lijkt. En bij voorkeur, vanuit het perspectief van C, een object waarop B’s object te veel lijkt én dat ouder is. We hebben nu in chronologische volgorde te maken met de volgende spelers: A, B en C. Zij vormen het abc van iedere IE-inbreuk. Wat is ‘te veel lijken’? Wat is ‘te veel lijken’? Dat is vermoedelijk de belangrijkste en de moeilijkste vraag van het recht van de intellectuele eigendom. Deze vraag wordt in de verschillende deelgebieden van de IE op verschillende manieren en vaak heel ingewikkeld omschreven en vormt een onderwerp van permanent debat. In de kern gaat het echter steeds om: lijkt het te veel of niet? Als het ‘te veel lijkt’ is er in de termen van de basisemoties te weinig sprake van ‘nieuw’ en te veel van ‘gekopieerd’. Dan ‘moet het gedrag van C worden verboden’. Vandaag zullen wij spreken over de verhouding tussen A, B en C in het licht van de genoemde basisemoties van het IE-recht. Daarbij zullen we bijzonder aandacht besteden aan het belang van A. Het belang van A Wie of wat is A precies? En waarom is A van belang? Waarom is C op zoek gegaan naar A? Het ging immers om de vraag of C te veel lijkt op B. A is Alle Anderen. A is de rest van de markt. Alles wat er verder al is. A is alle objecten van derden. A is de stand van de techniek, de ‘prior art’. A is het vormgevingserfgoed, de wereldliteratuur, het wereldrepertoire. A is hetgeen waartegen B moet worden afgezet om, in het licht van de basisemoties, te bepalen of B wel voor bescherming in aanmerking komt. B stelt namelijk wel, in het licht van de basisemotie ‘kopiëren is slecht’, dat híj beschermd en C bestreden moet worden. Maar dat is nog maar de vraag. Als B op zijn beurt in belangrijke mate heeft gekopieerd van A, dan roept dat helemaal niet zulke positieve emoties op. Als nu zou blijken dat B méér heeft gekopieerd van A dan C van B, dan zal de sympathie verschuiven. Er is dan immers sprake van een Pot die de Ketel verwijt dat zij zwart ziet.11 B maakt zich dan zelf in hogere mate schuldig aan het kopieergedrag dat hij C verwijt. Nemo imitationem suam allegans auditur: niemand vindt gehoor die zich op zijn eigen nabootsing beroept.B, althans zijn advocaat als hij zijn vak verstaat, weet natuurlijk ook dat het zo werkt. Dus gaat de advocaat van B, vóórdat hij C aanspreekt, zélf op zoek naar A, of hij confronteert B met het risico van oudere A’s en zet B nog eens aan het werk. Als een oudere A gevonden wordt waarop B even veel of meer lijkt dan C op B, dan zal de advocaat van B waarschijnlijk adviseren dat het beter is C helemaal niet aan te spreken. Er gebeurt in de praktijk nog veel meer met dit abc. C kan wanneer hij door B wordt aangesproken een overeenkomst sluiten met A en proberen A te bewegen om B in de rug aan te vallen. B kan ook proberen eerst zelf een overeenkomst te sluiten met A om vervolgens toch C aan te pakken. C kan dan weer op zoek gaan naar een andere, nog oudere A om te trachten de claim van A en B gezamenlijk te ontzenuwen. Het kan allemaal, en het gebéurt ook allemaal. ‘De zoektocht naar A’ is misschien wel de belangrijkste feitelijke bezigheid van de IEadvocaat in zaken van beweerde namaak, zowel namens gedaagde als, bij wijze van voorzorgsmaatregel en ten behoeve van de kansinschatting, namens eiser. De raadsman van gedaagde C ziet het tijdens een pleidooi in een IE-zaak als zijn belangrijkste taak om het bestaan van de (oudere, gelijkende) A, of nog liever van een heleboel A’s, flink in te peperen. Vandaar al die uitstallingen die tijdens pleidooien in IE-zaken gebruikelijk zijn. De raadsman van eiser B zal daarentegen bij voorkeur geen enkele A tonen, het bestaan van A ontkennen, en zo nodig betogen dat de A’s die C naar voren brengt helemaal niet lijken of niet ouder zijn. De twee basisvragen Naast de vraag ‘lijkt C te veel op B?’ staat nu dus onvermijdelijk de vraag: ‘verschilt B voldoende van A?’. Bevatten de IE-wetten kapstokken om deze beide kanten van de zaak voor het voetlicht te brengen? Die kapstokken zijn er wel, maar de manier waarop ze zijn uitgewerkt en de manier waarop de rechter ermee omgaat verschilt. De van basisemoties geabstraheerde benadering in de IE-wetgeving splitst de vragen min of meer nadrukkelijk, en ziet er in de kern als volgt uit: 1. Komt het object van eiser, in ons geval B, voor bescherming in aanmerking? Dit noemt men de beschermingsvraag. 2. Maakt het object van gedaagde, in ons geval C, inbreuk op het recht van B? Dit noemt men de inbreukvraag. Het verband tussen beide vragen is lang niet altijd even duidelijk, terwijl dat verband mijns inziens zó belangrijk is dat er geen doekjes om gewonden zouden moeten worden.