De merkhouder kan zich verzetten tegen het gebruik van een met zijn merk overeenstemmend teken (voor dezelfde of voor soortgelijke waren of diensten) indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk. Deze verwarring omvat zowel directe als indirecte verwarring. De houder van een bekend merk kan zich daarnaast verzetten tegen het gebruik van een met zijn merk overeenstemmend teken indien daardoor gevaar voor associatie bestaat, niet te verwarren met het gevaar voor directe of indirecte verwarring. De criteria gevaar voor verwarring en gevaar voor associatie zorgen in de praktijk voor nogal wat verwarring. Verwarring over verwarring, tijd om de inbreukcriteria eens op een rij te zetten.
[...]
Conclusie
Directe en indirecte verwarring en associatie zijn geen eenvoudige begrippen en kunnen door elkaar gaan lopen. Dit zou echter geen reden moeten zijn om de weg kwijt te raken. Rechters zouden bij bekende merken een aparte overweging moeten wijden aan én de verwarringsbescherming (sub b) én de verwateringsbescherming (sub c). Zelfs als de uitkomst van artikel 2.20 lid 1 sub b en c BVIE dezelfde is, namelijk geen inbreuk, dan nog zouden rechters moeten aangeven waaróm zich verwarrings- noch associatiegevaar kan voordoen. Dit geldt ook voor rechters in kort geding. Zij hebben een mindere motiveringsplicht, maar een goed gemotiveerd kort geding vonnis waaruit in ieder geval blijkt dat de rechter zich bewust is van de juiste inbreukcriteria én van de ruimere beschermingsomvang van bekende merken zal zeker leiden tot een betere aanvaarding van, en wellicht begrip voor, het vonnis.
Verwarring of associatie: het spoor bijster, In: D.J.G. Visser en D.W.F. Verkade (red.), Een eigen, oorspronkelijk karakter, p. 301-309.